Hawala bankieren en witwassen

Voorwaardelijke celstraf en taakstraf voor Hawala bankieren

Hawala bankieren is een manier om buiten de bank of een money-transfer-kantoor om geld ergens anders, vaak in het buitenland,  terecht te laten komen.

Het is een populaire betalingsmethode in landen zoals Turkije en Syrië maar ook in Duitsland en Nederland komt het steeds meer voor.

Kenmerkend is een uitgebreid systeem van verrekening tussen personen die elkaar vertrouwen waarbij soms ook contant grote geldhoeveelheden worden overgedragen.  

Hawala-bankieren is in Nederland verboden. De wetgever wil niet dat dit systeem gebruikt wordt omdat daarmee geld uit zicht van de overheid kan worden gehouden. Dit is in strijd met artikel 2:3a eerste lid van de Wet op het Financieel toezicht en wordt vaak ook in verband gebracht met witwassen.

 

In deze zaak had cliënt zich laten meeslepen door de medeverdachte die analfabeet was en het fijn vond dat cliënt hem hielp. Volgens de Officier van Justitie had hij dusdanig vaak meegeholpen dat hij daarom kon worden gezien als medepleger.   

De vraag was of de dagvaarding gelet op het dossier van 15000 bladzijden niet te vaag en dus nietig was. Je moet immers weten waar je precies van wordt beschuldigd om je daar goed tegen te kunnen verweren. Artikel 261 SV stelt dat een te vage dagvaarding nietig is.

 

Ook was het de vraag of cliënt wel als medepleger en niet slechts als medeplichtige moest worden gezien. Dit is minder ernstig en zou bovendien hebben moeten leiden tot vrijspraak omdat dat niet ten laste was gelegd.

 

Ook was het een punt van discussie of cliënt wel een “bedrijf” had gehad en bedrijfsmatig zou hebben gehandeld.  De uitleg daarvan vindt men onder meer in een Europese Richtlijn (Richtlijn 2007/64/EG ). Alleen dan zou hij strafbaar zijn. 

 

Verder nam cliënt het standpunt in dat hij niet opzettelijk in strijd met de Wet op het Financieel Toezicht zou hebben gehandeld waardoor er mogelijk alleen sprake zou zijn van een overtreding in plaats van een misdrijf.

 

De rechtbank moest er in deze zaak drie weken over nadenken, dit in plaats van de wettelijke twee weken.

 

De rechtbank oordeelde op 20 februari 2020 dat cliënt in strijd had gehandeld met artikel 2:3a eerste lid van de Wet op het Financieel toezicht.

Hij kreeg een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden en een taakstraf voor 150 uur.

Zowel cliënt als de Officier van Justitie konden zich verenigen met de uitspraak en hebben geen hoger beroep ingesteld. Daarmee kwam deze voor cliënt toch wel erg belastende zaak twee weken later tot een acceptabel einde.   

 

De medeverdachte was echter minder gelukkig, werd ook veroordeeld voor  gewoonte witwassen en kreeg een gevangenisstraf van 40 maanden. 

 

Zaak:

Rechtbank Den Haag , meervoudige strafkamer, uitspraak 20 februari 2020  

Parketnummer 09/765013-19

Kenmerk Advocatenkantoor Bondam : zaaknummer 4441  

 

 

Reactie schrijven

Commentaren: 0